
Singer/songwriter Patrick Wolf over rouw, herstel en het terugvinden van zijn stem
"Ik treed nu op als ambassadeur van mijn werk"
Patrick Wolf brak in 2002 door met zijn eerste EP. Vandaag verschijnt Crying The Neck, zijn eerste volledige studio-album sinds Lupercalia uit 2011. We spraken de singer/songwriter over het nieuwe album en de veelbewogen jaren die eraan vooraf gingen.
Dit is je eerste album met nieuw materiaal in lange tijd. Hoe voelt het om weer terug te zijn?
“Ik ben terug aan het werk met een heel andere instelling. Ik treed op als ambassadeur van mijn teksten en de muziek die ik maak. Dus als iemand mijn nummer naar de radio brengt, denk ik niet: 'Ik wil zoveel mogelijk gedraaid worden.' Het is meer: 'Ik hoop dat mensen dit horen.' Dat is een groot verschil met toen ik jonger was, toen werk en persoon onlosmakelijk met elkaar verbonden waren — op een ongezonde manier. Nu ben ik er op een goede manier onverschillig onder. Ik heb hier mijn leven, en wat er ook gebeurt rond de release, het is goed. Ik weet wat ik moet doen: de shows, de interviews. Het voelt nu allemaal als werk. Het raakt mijn ego niet meer.”
De eerste single, 'Dies Irae,' is geïnspireerd op het overlijden van je moeder. Ik kan me voorstellen dat het lastig is om dat live te zingen, ook al is het een eerbetoon. Hoe voelt dat voor jou?
“Het is prima om te huilen op het podium, zolang ik nog kan zingen. Mijn werk heeft altijd ruimte geboden voor emoties die mensen liever verstoppen of vermijden. Ik ben gewend om live die ongemakkelijke plekken op te zoeken. Dus ik maak me niet zoveel zorgen over het uitvoeren ervan. Wat ik wel begin te voelen, is dat het onderwerp overweldigend kan zijn voor mensen die zelf verlies hebben meegemaakt. En het is best een zwaar thema voor een album dat je terugkeer markeert. Maar het is belangrijk dat dit album ook gezien wordt als een bevestiging van het leven. Het begint met persoonlijk verval en verlies, ja, maar de nummers zijn reacties daarop: op dood, op verandering in de natuur, in relaties, in jezelf. Het gaat over transformatie.”
En je wist al dat dit onderwerp ooit in je werk zou opduiken?
“Absoluut. Mijn vader is jazzmuzikant, mijn moeder was beeldend kunstenaar. Ik wist altijd dat als ik mijn leven zou verwerken in albums, er ooit een album over het overlijden van mijn moeder zou komen. Ik had het niet zo snel verwacht, maar ze liet me zoveel na — artistiek, spiritueel. Dus de nummers zeggen niet simpelweg: "dit overkwam mij". Ze zijn getransformeerd via metaforen en fantasie, hopelijk maken ze het een transformerende ervaring voor de luisteraar.”
Het eerste nummer op het album, 'Reculver,' is gebaseerd op een demo die je op je zestiende maakte. Hoe was het om terug te keren naar zoiets ouds?
“Ik ben nu 41, en eerlijk gezegd: ik hou ervan om middelbaar te zijn. Dat nummer gaat eigenlijk nog verder terug, naar toen ik veertien was. Het heette oorspronkelijk 'Eustacia,' naar Eustacia Vye uit een roman van Thomas Hardy — een soort wilde, eenzame vrouw op de heide. Ik herkende mezelf in haar. Die melodie is altijd bij me gebleven als een soort anthem voor eenzaamheid, voor alles alleen doen, voor zelfverantwoordelijkheid. Toen ik het opnieuw beluisterde, wist ik: het album moet hiermee openen. Niet: 'dit is me overkomen', maar: 'ik heb dit overleefd'. Het is een herintroductie. 'Hier ben ik geweest. Hier ga ik naartoe. Ga je mee?'”
Je hebt openlijk gesproken over verslaving, iets waar veel mensen in de queer community mee te maken hebben. Hoe was dat voor jou?
“Van mijn 23e tot toen ik in 2016 voor het eerst clean werd, heb ik het genegeerd. Veel geheimen, hedonisme, plezier, ellende — maar onder dat alles zat een ziekte die mijn leven en werk langzaam opvrat. Alles werd onhandelbaar. Dat woord komt vaak terug bij mensen die herstellen van een verslaving: unmanageability. Ik had geen dramatisch dieptepunt, maar een trage uitwissing die jaren duurde. Op een gegeven moment realiseerde ik me dat ik bezig was met een soort trage vorm van zelfdoding. Op artistiek vlak was ik al dood, maar fysiek zat ik er ook dichtbij.
Wat me gered heeft, waren herstelprogramma's en het inzicht dat ik in mijn eigen waarde moest geloven. In de queer community leren we vaak om zelfredzaam en koppig te zijn. Hulp vragen voelt onnatuurlijk. Maar herstel vraagt overgave. En het is toegankelijk. Er zijn 12-stappenprogramma’s waar queer mensen welkom zijn. Ze zijn spiritueel, niet religieus. Je stopt met het ‘medicijn’ — drugs of alcohol — en pas dan kun je beginnen met het behandelen van de werkelijke ziekte.”
Er wordt gewerkt aan een documentaire over je leven - komt dit onderwerp daar ook in terug?
“Waarschijnlijk wel. Wat anders is aan deze film, is dat ik niet de controle heb. Normaal regisseer en ontwerp ik alles zelf, maar nu heb ik ervoor gekozen om puur het onderwerp te zijn. Ik heb alleen gevraagd om de definitieve versie te zien. De opnames vielen samen met het einde van mijn psychotherapie, dus het zit vol met rauwe momenten. Ik heb me helemaal opengesteld, en ik denk dat de film dat zal weerspiegelen.”
Wanneer kunnen we de docu verwachten?
“Er zijn twee projecten. Een korte film die dit jaar zou moeten verschijnen, en de volledige documentaire waarschijnlijk volgend jaar. Meer kan ik nog niet zeggen.”
Je nieuwe nummer 'Jupiter' heeft een breakbeat-achtig gevoel, heel 90s, en best onverwacht voor een Patrick Wolf nummer. Waar kwam dat vandaan?
“Het was vrij instinctief. Rond de tijd dat alles instortte, moest ik naar het ziekenhuis voor een verdachte moedervlek. Ik had toen al meerdere bijna-doodervaringen gehad. Onderweg zag ik een man onder een boom — zwarte hoed, wandelstok, hij floot zachtjes. De hele wereld leek stil, behalve hij. Ik nam het op en bouwde er een loop omheen. Dat werd 'Jupiter'.
Het deed me denken aan Beck in de zomer van '96. Later, toen ik 90 dagen clean was, zag ik drie planeten uitgelijnd aan de hemel boven Londen. Jupiter was die dag het helderst. Het nummer gaat over wat overblijft na verval, en voor mij werd Jupiter de planeet van herstel.”
Crying The Neck maakt deel uit van een cyclus van vier albums. Is het plan al helemaal uitgedacht?
“Ja, helemaal. Na jaren van chaos had ik structuur nodig. Dit album speelt zich volledig af tussen juli en september. Mijn moeder werd geboren en stierf in augustus, dus dat seizoen klopte. Toen realiseerde ik me: de nummers die ik schrapte passen perfect in oktober. Dat werd het volgende album. Nu werk ik volgens een soort "jaarwiel", zoals in het paganisme. En het werkt. Zonder label of A&R die zegt wat ik moet doen, bouw ik elk album als een eigen ecosysteem. Zo werkte ik vroeger ook, en ik blijf dat doen.”

Je bracht onlangs je tweede album Wind in the Wires opnieuw uit. Hoe verhoudt Crying The Neck zich daartoe?
“Ik heb dat nog niet helemaal uitgedokterd, maar ze voelen verwant. Wind in the Wires zit vol hunkering en beweging: 'I've got to go' zing ik in het eerste nummer op dat album. Crying The Neck is meer geaard. In zekere zin zijn het mijn Songs of Innocence en Songs of Experience, twintig jaar uit elkaar. Het zijn de enige twee albums die zo sterk aan één plek verbonden zijn. Wind in the Wires is West-Cornwall. Crying The Neck is Oost-Kent. Ze voelen als zussen.”
Krijgen we ooit een heruitgave van The Magic Position, je derde album en het eerste dat je maakte toen je een uitstapje maakte naar een groot label, op gekleurd vinyl?
“Ik hoop het. Ik bezit de rechten op al mijn albums behalve The Magic Position en Lupercalia. Die zitten vast in het major-labelsysteem. Ik zie daar geen cent van, behalve van de publishing. Lupercalia is zelfs stilletjes van streaming verdwenen buiten Europa en het VK. In 2027 mag ik The Magic Position misschien opnieuw opnemen.”
Dan wordt het een soort The Magic Position (Taylor’s Version)!
“[lacht] Ja, ik laat het produceren door Taylor Swift. Maar even serieus, misschien maak ik ooit een orkestrale versie. Maar voorlopig focus ik me op nieuw werk.”
Hoe kijk je nu terug op The Magic Position?
“Ik vind het een moedig album. Mensen zien kleur en glans, maar het is in essentie een gothic plaat. Tracks als 'Augustine' en 'Secret Garden' zijn best duister. Vroeger schaamde ik me een beetje voor dat album. Maar als ik nu terugkijk, zie ik een 25-jarige die iets compromisloos probeert te maken in een keihard systeem. En daar ben ik trots op. Het is misschien niet perfect oud geworden, maar het werk staat nog steeds overeind.”
Je hebt als queer artiest een flinke weg afgelegd — van er niet over praten tot songteksten als 'Who will penetrate the tightening muscle' zingen. Hoe zie je je rol nu, zeker nu acceptatie weer onder druk staat?
“Ik denk eigenlijk dat het label 'queer artiest' niet bepaald helpt. In de jaren 2000 streden we ervoor om gewoon als artiest gezien te worden. Niet als gay artiest of zwarte artiest of vrouwelijke artiest — gewoon artiest. En ik vind het beperkend als mensen zich vanaf hun debuut al branden als queer artiest. Er bestaat niet zoiets als 'gay music'. Wees trots op wie je bent, natuurlijk. Maar beperk je stem niet. Wat als je later een roman wilt schrijven over twee nonnen in Nepal? Dat is geen queer verhaal, maar het is wel van jou. Laat je identiteit een lens zijn, geen label.”
Ben je nu ook terughoudender met delen over je privéleven?
“Absoluut. Ik ben hier om mijn werk te vertegenwoordigen, niet om mezelf te verkopen. We leven in een cultus-van-persoonlijkheid-tijdperk. Maar privacy is geen schaamte of geheimhouding — het is kracht. Veel mensen van wie ik houd hebben geen sociale media. Dat inspireert me. Het is oké om grenzen te stellen, ook als artiest. Misschien júist als artiest.”
Crying The Neck is nú uit.