Uit onze archieven:

Waarom lopen we niet warm voor de grote schrijver Proust?

Het Proust Probleem

Leestijd: < 1 min

Marcel Proust is een van de grootste schrijvers ooit. En hij was gay. Toch lijken we als gemeenschap niet erg trots op hem te zijn. Waar gaat het mis? Zijn de controversiële ideeën over homoseksualiteit in zijn werk hopeloos voorbijgestreefd óf juist actueler dan we denken?

Sinds kort is Marcel Proust (1871-1922) weer integraal verkrijgbaar in het Nederlands. Na een decennium afwezigheid – problemen met de vertaalrechten, naar verluidt – zijn de zeven delen van de romancyclus Op zoek naar de verloren tijd weer terug in de boekhandel, deel twee zelfs in een nieuwe vertaling. Alles bij elkaar drieduizend bladzijden taalplezier, venijnige humor en verbazend psychologisch inzicht, gesitueerd in de high society van Frankrijk, aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.

Toch lijkt het alsof Proust niet hoog scoort in de queer canon. We hebben liever Oscar Wilde. James Baldwin is ook weer helemaal terug, ‘dankzij’ de rassenspanningen in de Verenigde Staten. Virginia Woolfs positie is onaantastbaar, binnen en buiten de gemeenschap. Dus waarom lopen we niet zo warm voor Proust? Zou het zijn omdat Proust meer inspanning vraagt dan Wilde? Wilde is een vat vol vinnige, citeerbare frasen. Proust is bekend om zijn complexe, meanderende zinnen. Je vindt in zijn werk evenveel humor als in dat van Wilde… maar je moet (veel!) meer geduld hebben om bij de punchline te komen.

Zou het zijn omdat Proust nooit voor zijn homoseksualiteit uitkwam? Hij daagde ooit eens iemand uit tot een duel, omdat die Proust had beschuldigd van een relatie met een man. Alleen dankzij Prousts correspondentie met André Gide, postuum gepubliceerd, hebben we bijna-zekerheid over zijn geaardheid. Maar ook Wilde zat diep in de kast. Het proces dat Wilde in de gevangenis zou doen belanden, werd door hemzelf aangespannen. Hij kon niet aanvaarden dat de vader van zijn minnaar hem in het openbaar een homoseksueel noemde. Het proces begon dus als een ontkenning van zijn geaardheid.

Is Wilde dan populairder omdat hij (tegen wil en dank) een martelaar werd, terwijl Proust zich succesvol schuilhield? De queer canon heeft wel een beetje een voorkeur voor militante schrijvers, zoals James Baldwin.

Hét probleem is dat Proust in zijn werk haast uitsluitend kwetsende woorden overheeft voor homoseksualiteit. Zeker, vanaf Sodom en Gomorra, het vierde deel van Op zoek naar de verloren tijd, zijn talrijke homoseksuele en lesbische personages van de partij, maar ze worden niet gespaard door de auteur én hij doet hun intrede voorafgaan door een behoorlijk heftig, theoretisch vertoog.

Alleen dankzij Prousts correspondentie met André Gide, postuum gepubliceerd, hebben we bijna-zekerheid over zijn geaardheid.

Aan het begin van Sodom en Gomorra vinden we een passage die bijzonder typerend is voor Prousts wereld, waarin naïviteit en decadentie vlak naast elkaar leven. De jonge Marcel – Prousts alter ego – staat te wachten op de terugkeer van de hertog en hertogin De Guermantes, op de binnenplaats van hun woning. Zijn aandacht wordt getrokken door een orchidee en hij mijmert over hoeveel toeval gemoeid is met de voortplanting. Hij vraagt zich af ‘of door een providentieel toeval het onwaarschijnlijke insect de zich aanbiedende eenzame stamper zou komen bezoeken’.

Dan verschijnt de baron Palamède de Charlus, een societyfiguur die de lezer al veel eerder leerde kennen. De baron merkt de jonge ‘botanofiel’ niet op. Daardoor krijgt Marcel de kans om de baron in ontspannen toestand te zien: ‘Ik vond het jammer voor hem dat hij de vriendelijkheid, de goedheid die zo onschuldig over zijn gezicht lag (…) gewoonlijk bedierf met zo veel driftbuien, vervelende eigenaardigheden, geroddel, hardvochtigheid, prikkelbaarheid en arrogantie, en dat hij ze verborg achter geveinsde onbehouwenheid.’

De baron mag Marcel dan niet zien, hij ziet maar ál te goed de kleermaker Jupien, die net op dat moment uit zijn atelier komt. De transformatie gebeurt in een oogwenk. De baron, ‘die zich zo liet voorstaan op zijn mannelijkheid, die iedereen maar walgelijk verwijfd vond’ heeft opeens de uitdrukking en glimlach van een vrouw. Hij neemt ‘een fatterige, nonchalante, potsierlijke houding aan’, terwijl Jupien, die blijkbaar ook begrepen heeft welk vlees hij in de kuip heeft, ‘met groteske onbeschaamdheid zijn vuist op zijn heup [zet], (…) zijn billen naar achteren [steekt], (…) kokette poses [aanneemt] die de orchidee bij het verschijnen van de providentiële hommel niet zouden hebben misstaan’.

Jupiens hele houding, aldus de auteur, zegt: kom binnen, dan krijgt u alles wat u wil. De twee gaan inderdaad het koetshuis binnen en Marcel, die zijn nieuwsgierigheid niet kan bedwingen en een plekje vlakbij vindt, vangt ‘ongearticuleerde klanken’ op die weinig aan de verbeelding overlaten: de klanken zijn ‘zo heftig dat ik, als ze niet telkens een octaaf hoger werden herhaald door parallelle verzuchtingen, had kunnen denken dat iemand naast mij bezig was iemand ander te kelen en dat de moordenaar en zijn uit de dood herrezen slachtoffer vervolgens een bad namen om de sporen van de misdaad uit te wissen’.

Marcel Proust et Lucien Daudet - credit - Otto Wegener - Album Pleiade
Marcel Proust en Lucien Daudet (credit: Otto Wegener - Album Pleiade)

‘Weerzinwekkend zichtbaar’

Dit is het startschot voor een theoretische beschouwing over ‘wat soms zeer ten onrechte homoseksualiteit wordt genoemd’. Proust geeft de voorkeur aan de term ‘inversie’: de homo is eigenlijk een vrouw in een mannenlichaam en die vrouw wordt ‘weerzinwekkend zichtbaar’ op ieder moment dat de geïnverteerde zich niet inspant om te beantwoorden aan het maatschappelijke ideaal van mannelijkheid.

De ‘ondeugd’ creëert een ‘ras van vervloekten’, mensen die over hun diepste verlangen moeten liegen tegen alles en iedereen. De liefde zullen ze nooit vinden, want ze worden strijk-en-zet verliefd op ‘een man die niets van een vrouw heeft, een man die geen geïnverteerde is en bijgevolg niet van hen kan houden’.

De vervloekten bezitten ‘geen eer (…) dan een kwetsbare, geen vrijheid dan een voorlopige, totdat de misdaad wordt ontdekt; geen positie dan een wankele, zoals van de dichter die de vorige dag nog werd gefêteerd in alle salons, toegejuicht in alle theaters van Londen, en de volgende dag verjaagd uit alle huurkamers zonder een kussen te vinden om zijn hoofd op te leggen’. Proust heeft het hier, heel discreet, over Oscar Wilde.

Het is geen prettig beeld van de homo/geïnverteerde dat Proust creëert: een mislukte vrouw die leeft in een leugen, onvermijdelijk verliefd wordt op hetero’s en daarnaast slecht behandeld wordt door zijn soortgenoten, die in hem een concurrent in de liefde zien, een lelijk spiegelbeeld of het risico op outing. Nou. Nog een prettige dag verder.

Proust doet anderzijds een poging om bij de lezer empathie op te wekken voor de vereenzamende geïnverteerde, gedoemd ongelukkig te zijn in de liefde. Hij omschrijft hem als ‘een onvruchtbare kwal’, om daarop te laten volgen: ‘In [het havenplaatsje] Balbec walgde ik van kwallen als ik enkel op mijn instinct afging; maar wanneer het me lukte ze (…) vanuit natuurhistorisch en esthetisch oogpunt te bekijken, zag ik prachtige azuren girandoles.’ En terugkerend naar het uitgangspunt van de tekst, noemt hij kwallen ‘de mauve orchideeën van de zee’.

Zoals het voor de orchidee best moeilijk is om het juiste insect te treffen, zo hebben homoseksuelen het lastig om de liefde te vinden. De toevallige ontmoeting tussen baron De Charlus en Jupien zal dan wel niet eindigen in liefde, maar er komt op z’n minst een vriendschap uit voort.

Deze openingspagina’s van Sodom en Gomorra zijn geen onverdeeld genoegen: je krijgt een redelijk navrante cocktail voorgezet van ideeën over homoseksualiteit, die totaal niet stroken met enig gevoel van pride, getemperd door empathie en het feit dat de ontmoeting tussen De Charlus en Jupien wordt voorgesteld als een gelukkig toeval.

De Charlus is in de societysalons een geduchte aanwezigheid. Met zijn scherpe tong en driftbuien kan hij flink uithalen en meerdere gasten worden door hem in de ban gedaan – ook als hij niet de gastheer is. Ontroerd toont de baron zich alleen als hij over zijn moeder spreekt. Lange tijd beweren kwade tongen dat hij een onverbeterlijke vrouwenverslinder is. Naïviteit en decadentie, we zeiden het al: hoe naïef moet je zijn om in de baron een casanova te zien? Sodom en Gomorra toont hem ‘aan het werk’ tijdens een feest, een trotse moeder vleiend om dichter bij haar prachtige tweelingzonen te komen. De baron draagt lippenstift, poedert zijn neus en heeft ‘zwartsel op de geverfde knevel die met zijn ebbehouten kleur afstak bij het grijzende haar’.

In lijn met Prousts analyse aan het begin van Sodom en Gomorra is de baron ongelukkig in de liefde. Hij valt voor de violist Charlie Morel, een gewetenloze trophy boy, die met plezier het geld van de baron aanvaardt en hem achter zijn rug (en ook soms in zijn gezicht) uitlacht. De baron laat zich eerst subtiel vernederen in het sociale leven – Morel speelt in restaurants de ‘goedhartige edelman’ die de rekening betaalt voor De Charlus, ‘een oude, brodeloze bediende’ – maar naarmate zijn relatie met Morel meer in het oog loopt, gaat De Charlus’ reputatie er echt aan, totdat hij met de politie in aanraking komt.

Met ongemakkelijk makende wreedheid schrijft Proust dat De Charlus, als hij veroudert, steeds vrouwelijker wordt in zijn manier van bewegen: ‘Wie steeds denkt dat hij ziek is, wordt het, vermagert, heeft niet meer de kracht om op te staan, krijgt nerveuze ingewandskwalen. Wie steeds teder aan mannen denkt, wordt vrouw, en een schijnjapon belemmert je stap.’

Merk op hoe de seksuele geaardheid in verband wordt gebracht met ziekte.

De meeste Proust-kenners zien in deze vrouwelijke personages vermommingen van mannen die Proust echt heeft gekend.

Lesbiennes in bloei

Als De Charlus in Sodom en Gomorra die eerste Bijbelse stad vertegenwoordigt, dan staat Albertine voor Gomorra. Albertine is een van de ‘meisjes in bloei’ die Marcel leert kennen in het kustplaatsje Balbec. Hij flirt daar met meerdere meisjes en Albertine is eerst niet meer dan de zoveelste Tinder-date. Maar dat verandert als een kennis van Marcel per ongeluk een idee in zijn hoofd plant: dat Albertine weleens lesbisch zou kunnen zijn, dat haar hartsvriendin Andrée in feite haar minnares is.

Op slag wordt Marcel opnieuw verliefd op Albertine. Hij vraagt haar zelfs bij hem in te trekken (in deel vijf, De gevangene). De twee hebben weliswaar aparte slaapkamers en het is twijfelachtig of ze nog echt intiem zijn. De ‘bekoring’ die Marcel voor Albertine voelt, is ‘niet van een wezenlijke vreugde, maar alleen van een tot bedaren gekomen onrust’ – zolang zij bij hem is, kan ze zich niet overgeven aan lesbische uitspattingen. Of Albertine nu echt op meisjes valt of niet, feit is dat ze Marcels houding verstikkend vindt. Hij dwingt haar ertoe te liegen om enkele uren aan zijn waakzaamheid te ontsnappen. De verdenking wordt een selffulfilling prophecy. Moe getergd door Marcels jaloezie gaat Albertine er ten slotte vandoor… maar niet voor lang.

Er zijn in de Verloren tijd nevenpersonages die zo nu en dan door het beeld lopen en toch een onvergetelijke indruk maken. Er zijn personages, zoals dat van hertogin De Guermantes, die met hun veelgelaagde divagedrag een boekdeel lang kunnen schitteren. Merkwaardig dus dat juist Albertine, de grote liefde van Marcel, niet uit de verf komt. Minstens duizend bladzijden van de reeks zijn aan haar gewijd, maar nooit wordt ze meer dan een oppervlakkig wicht.

Het is opvallend dat veel vrouwen in de Verloren tijd namen hebben die gebruikelijker zijn voor mannen. Gilberte (Marcels eerste geliefde) is een ongewone naam, maar Gilbert is doodgewoon. Albertine is niet heel gebruikelijk, Albert alledaags. Merk op dat zelfs Albertines vermeende minnares Andrée een mannennaam heeft; je hoeft maar een ‘e’ te schrappen. De meeste Proust-kenners zien in deze vrouwelijke personages vermommingen van mannen die Proust echt heeft gekend.

De inspiratie voor Albertine was Prousts chauffeur Alfred. Het is bekend dat Proust gevoelens had voor zijn chauffeur, maar die was heteroseksueel en getrouwd. De stap naar het romanpersonage is snel gezet: Proust ziet in Alfreds vrouw een bedreiging, zijn alter ego Marcel ziet in íédere vrouw die zijn geliefde Albertine benadert een bedreiging.

De autobiografische werkelijkheid van de schrijver valt als een enorme schaduw over de hele Albertine-verhaallijn. Misschien dat dit een van de weinige punten is waar Proust als schrijver faalt: hij slaagt er niet in om de fictie echt te doen lijken. De Marcel/Albertine-verhaallijn blijft levenloos en zweemt naar het absurde. Alleen kennis van de biografische achtergrond maakt haar verklaarbaar.

Hoe dan ook hangt er over de hele Albertine-affaire een zweem van hypocrisie. Wat bezielt Marcel om te beweren dat hij met Albertine wil trouwen, als hij alleen maar geobsedeerd is door haar mogelijk lesbische neigingen? Het leest als een casus van the lady protests too much: wat is het moeilijk te geloven in Marcel-de-ladykiller (‘Ik telde er twaalf die me, in dat ene seizoen, hun frêle gunsten schonken’), die zijn vriendin Albertine niet wil beminnen, maar wel beschermen.

Marcel Proust
Marcel Proust

Proust, trans-boegbeeld?

Het nieuw-vertaalde In de schaduw van meisjes in bloei bevat een voorwoord van Proust-expert Ieme van der Poel. Zij wil niet weten van de autobiografische verklaring: ‘Ik geloof niet dat Proust (…) om zijn tijdgenoten niet te choqueren de jongens die hij heimelijk in gedachten had in meisjes veranderd zou hebben. Immers, in de latere delen van de Recherche legt hij geen enkele terughoudendheid aan de dag als het erom gaat zijn lezers te confronteren met de verschillende uitingsvormen van mannelijke en vrouwelijke homoseksualiteit.’

Dat klopt, maar schrijven over de seksualiteit van verzonnen personages is heel wat anders dan schrijven over de seksualiteit van een verteller die duidelijk gemodelleerd is naar jezelf.

Van der Poel gaat verder: ‘Met de opkomst van de lhbt-beweging werpt de vraag zich op of Proust met zijn weifelmoedige houding op dit vlak, die wel voor lafheid is versleten, zijn tijd niet ver vooruit was. Als schrijver en tijdgenoot van Sigmund Freud en Gustav Jung, (…) had hij intuïtief aangevoeld dat genderidentiteit (…) veranderlijk en daarmee in wezen ondefinieerbaar is.’ Dus Proust faalt als boegbeeld voor de homogemeenschap, maar kan heel goed als zijnde dienen voor transgender personen? Dat is a hard sell. Uit Sodom en Gomorra walmt net iets te veel zelfhaat. Wordt hier een poging gedaan om het persoonlijke falen van een auteur alsnog goed te praten?

Het is eigenlijk nergens voor nodig. Aan de oppervlakte van de Verloren tijd drijft dan wel een grote olievlek van zelfhaat, in de diepten is het werk ontegensprekelijk queer.

Prousts ‘geïnverteerden’ zijn net zoals hun heteroseksuele collega’s ‘schimmenjagers’: mensen die verliefd worden op een idee, eerder dan op een persoon. Als die persoon dan hun verlangens inwilligt, voelen ze alleen maar teleurstelling, want niets kon tippen aan het idee. Marcel zelf bedenkt, nadat Albertine bij hem is weggevlucht, het volgende (in De voortvluchtige): ‘Hoeveel vreugde mij op het moment zelf [haar] terugkeer ook verschaffen mocht, ik besefte dat zich al gauw dezelfde moeilijkheden zouden voordoen en dat het geluk in de bevrediging van zielsverlangens zoeken iets even naïefs is als een poging de horizon te bereiken door rechtuit te lopen. Hoe dichter het verlangen opdringt, hoe verder terug wijkt het werkelijke bezitten.’

Wat betreft baron De Charlus, tot in het laatste boekdeel van de romancyclus is hij op zoek naar mannen die overeenstemmen met zijn verbeelding. Tegen die tijd is hij eigenaar van een bordeel geworden, samen met Jupien. Daar laat hij zich vernederen door jonge boefjes, maar is woedend als de jongens na afloop beleefd afscheid nemen: hij wil voyous, echte klootzakjes, geen acteurs. De realiteit haalt het nooit bij de verbeelding, sterker nog: de verbeelding bederft de realiteit.

Schimmenjagers, horizonzoekers, de Verloren tijd zit er vol mee. Zou Proust op het idee voor dit thema gekomen zijn als zijn eigen verlangens, namelijk de liefde van een man, niet zo onbereikbaar waren? Overtuigde hij zichzelf ervan dat de werkelijkheid het nooit zou halen bij het verlangen en maakte hij daarvan het diep-romantische thema van zijn meesterwerk?

Proust heeft de persoonlijke, contemporaine ervaring van zijn geaardheid gebruikt als blauwdruk voor zijn theorieën over de liefde en het verlangen. Hij heeft de heteroseksuele liefde ‘ingekleurd’ met de homoseksuele ervaring. Een veroveringstocht, als het ware, maar uitgevoerd met de grootst mogelijke discretie.

Tekst: Mark Cloostermans
Hoofdfoto: Proust op 21-jarige leeftijd. Olieverf op doek. Jacques-émile Blanche.

Dit artikel verscheen in Winq 93, januari 2019

Powered by Labrador CMS